Infectieziekten
Een besmetting met een ziektekiem hoeft niet altijd te leiden tot een ziekte. Pas wanneer de aanvalskracht en/of het aantal ziektekiemen groot genoeg is en de verdediging te zwak, leidt de besmetting tot een infectie.De ziektekiemen gaan zich dan vermenigvuldigen en de cellen van het lichaam worden beschadigd. Het lichaam gaat hier vervolgens op reageren en er ontwikkelt zich een ontsteking, gepaard gaande met de bekende vijf verschijnselen: roodheid, zwelling, warmte, pijn en gestoorde functie.
Besmetting, infectie en ontsteking
Een besmetting met een ziektekiem hoeft niet altijd te leiden tot een ziekte. Pas wanneer de aanvalskracht en/of het aantal ziektekiemen groot genoeg is en de verdediging te zwak, leidt de besmetting tot een infectie.
De ziektekiemen gaan zich dan vermenigvuldigen en de cellen van het lichaam worden beschadigd. Het lichaam gaat hier vervolgens op reageren en er ontwikkelt zich een ontsteking, gepaard gaande met de bekende vijf verschijnselen: rubor, tumor, calor, dolor en functio laesa (roodheid, zwelling, warmte, pijn en gestoorde functie).
Ziektekiemen en besmettingswegen
De pathogene micro-organismen worden als volgt onderverdeeld:
- virussen
- bacteriën
- schimmels en gisten
- protozoën
Deze ziektekiemen kunnen het lichaam op verschillende manieren binnendringen:
- via de lucht (aërogeen)
- via het spijsverteringskanaal (enteraal)
- via de huid of slijmvliezen (cutaan)
- via het bloed (hematogeen).
De indeling van deze special is gemaakt naar aanleiding van deze verschillende soorten ziektekiemen en mogelijke besmettingswegen.
Belangrijke begrippen bij infectieziekten
Na besmetting treden niet altijd meteen verschijnselen op. Vaak duurt het enige tijd, enkele dagen tot weken (soms zelfs jaren) alvorens de patiënt ziek wordt. Men spreekt van een zogenaamde
incubatietijd. De patiënt weet in die tijd vaak nog niet dat hij besmet is, maar wordt gedurende die tijd vaak wel besmettelijk voor de omgeving. Hierdoor is verspreiding vaak heel moeilijk te voorkomen en kan er zodoende in korte tijd een (zeer) groot aantal mensen ziek worden. We spreken van een
epidemie indien plotseling veel personen in een stad, bepaald gebied of heel land ziek worden. Het is ook mogelijk dat de infectie zich wereldwijd verspreidt. Dan spreekt men van een
pandemie. In dit kader wordt verder ook nog gesproken over een
endemie. Hiermee wordt bedoeld dat een ziekte in een bepaald gebied of land regelmatig voorkomt. Verkoudheid komt endemisch in Nederland voor en malaria is een besmettingsziekte die endemisch is in Afrika.
A-, B-, en C-ziekten
Bepaalde infectieziekten moeten worden gemeld aan de burgemeester, GGD of aan de inspecteur van de Volksgezondheid. Dit is vooral ter voorkoming van epidemieën of om bestrijdingsmaatregelen te nemen indien een epidemie al is opgetreden. Men deelt de ziekten in drie groepen in al naargelang de ernst van het ziektebeeld. Een ziekte die valt in groep A moet meteen worden gemeld omdat de gevolgen (zeer) ernstig kunnen zijn. Melding van B-ziekten is nodig om een opeenhoping van ziektegevallen vast te kunnen stellen. Melding van C-ziekten is statistisch van belang.
Groep A | Groep B | Groep C |
Kinderverlamming | Buiktyfus | Miltvuur |
| Virale hemorragische koorts | Brucellose |
| Pest | Gele koorts |
| Hondsdolheid | Legionellose |
| Botulisme | Leptospirose |
| Cholera | Malaria |
| Difterie | Ornithose/psittacose |
| Bacillaire dysenterie | Q-koorts |
| Febris recurrens | Rodehond |
| Hepatitis A, B en C | Trichinose |
| Meningokokkose | |
| Mazelen | |
| Paratyfus A, B en C | |
| Tuberculose | |
| Vlektyfus | |
| Acute voedselvergiftiging of voedselinfectie | |
Afweer en vaccinatie
Reeds vele honderden jaren geleden werd ontdekt dat men na het doormaken van een ziekte als mazelen deze ziekte nooit meer kon oplopen
(actieve, natuurlijke immuniteit). Nog kort geleden kwam men op het idee een patiënt te besmetten met verzwakte/gedode ziektekiemen of verzwakte toxinen. In Nederland wordt men bijvoorbeeld op kinderleeftijd ingeënt tegen diverse ziektebeelden zoals difterie, kinkhoest, tetanus, poliomyelitis, mazelen, bof en rodehond. Uiteindelijk wordt ongeveer 90% van de bevolking in Nederland gevaccineerd. Ongeveer 10% van de bevolking weigert vaccinaties, meestal op religieuze gronden. In die bevolkinsgroepen komen zodoende nog wel eens epidemieën voor.
Vaccinatie | Leeftijd |
difterie, kinkhoest, tetanus, polia | 2, 3, 4 en 11 maanden |
difterie, tetanus, polio | 4 en 9 jaar |
bof, mazelen, rodehond | 14 maanden, 9 jaar |
HI-B (haemophilus influenza type B) | 2, 3, 4, 11 maanden |
kinkhoest | 4 maanden |
meningokokken type C | 14 maanden |
Indien een patiënt reeds besmet is met de ziektekiem heeft vaccinatie meestal geen zin meer, maar in die gevallen kan de patiënt nog op een ander manier geholpen worden
(passieve, kunstmatige immuniteit). Infectieziekten zoals mazelen, rodehond, kinkhoest, difterie en dergelijke zijn door het vaccinatieprogramma, door antisera en door geneesmiddelen zoals antibiotica steeds onbelangrijker geworden omdat ze minder voorkomen of door antisera niet meer tot uiting komen. Een aantal ziektebeelden zal dan ook slechts globaal ter sprake komen. Belangrijke en/of frequent voorkomende ziekten zullen uitgebreider worden besproken.
Importziekten door wereldreizen, asielzoekers en vluchtelingen
Nederlanders die naar het buitenland reizen (onder wie migranten die in het land van herkomst familie bezoeken), maar ook reizigers uit andere landen die naar Nederland komen (onder wie asielzoekers en vluchtelingen), kunnen bepaalde infectieziekten met zich meebrengen. Deze ziekten noemt men ook wel importziekten. De meest voorkomende importziekten zijn
reizigersdiarree, malarie, hepatitis A, buiktyfus en tuberculose. Ook ander aandoeningen, zoals leptospirose, dengue en legionellose komen regelmatig voor bij reizigers.
Bij asielzoekers komen vooral scabiës (schurft), tuberculose, malaria, mazelen en gonorroe voor. Het type infectieziekten verschilt naarmate de asielzoeker of vluchteling korter of langer in Nederland is. Tijdens de eerste maanden spelen vooral acute infectieziekten en parasitaire darminfecties een rol. In de jaren daarna kunnen juist klachten ontstaan door reeds langer aanwezige infectiehaarden. In de periode 1985-1995 vertoonden de aangiften en ziekenhuisopnamen voor malaria in Nederland een licht stijgende tendens. Voor buiktyfus is dit eveneens het geval, zij het in iets mindere mate.
Virale infecties
Virussen zijn de kleinste voor de mens infectieuze deeltjes. De betekenis van het woord virus is 'gif'.
Het is heel moeilijk precies te omschrijven wat een virus is. Ze onderscheiden zich ten opzichte bacteriën en andere pathogene micro-organismen door de volgende punten:
- Ze zijn zeer klein, 3-100 maal kleiner dan bacteriën.
- Virussen zijn obligaat intracellulaire parasieten, dat wil zeggen: ze kunnen alleen leven en zich vermenigvuldigen in de cel. Ze hebben de enzymen en het eiwitsynthetiserend materiaal van die cel nodig.
- Virussen lever intracellulair. Omdat antibiotica de cel niet kunnen binnendringen zijn virussen niet gevoelig voor deze medicijnen.
Het verloop van een virusinfectie hangt af van de aard, de soort en het aantal cellen dat door het virus wordt aangetast. Daarnaast speelt de kwaliteit van de afweer een rol.
Aërogene virusinfecties
Veel virussen hebben een redelijke doch kortdurende overleving in de lucht. Ze bevinden zich in microscopisch kleine druppels en kunnen aanleiding geven tot zogenaamde luchtweginfecties indien deze 'besmette' druppels door anderen worden ingeademd.
Enterale virusinfecties
De virussen die via het maag-darmkanaal de patiënt besmetten hebben doorgaans zeer goede overlevingskansen, veel beter dan de virussen die zich via de lucht verspreiden. Het besmettingsgevaar van dit soort virussen is dan ook veel groter. Tijdens de infectie verlaten ze het lichaam met de feces (ontlasting) en kunnen van daaruit andere mensen besmetten. Niet alleen contact met de ontlasting is gevaarlijk, heel veel virussen kunnen ook in oppervlaktewater lange tijd infectieus blijven.
Virusinfecties via huid en slijmvliezen
Slijmvliezen bieden een redelijke weerstand tegen virussen. Toch zijn enkele virussen bekend die deze barrière kunnen passeren. Voorbeelden zijn het Epstein-Barr-virus (EBV), de infecties met het herpes simplex-virus en het aids-virus. De virussen zijn niet zo ster. Slechts door wat intiemere contacten is overdracht mogelijk.
Bacteriële infecties
Bacteriën zijn eencellige organismen die als volgt zijn onder te verdelen:
- ronde bacteriën (kokken). Voorbeelden hiervan zijn streptokokken, stafylokokken, gonokokken, enz.
- staafvormige bacteriën (baccillen). Hiertoe horen bijvoorbeeld tetanus-, tuberkel-, difterie- en colibacillen.
- kommavormige bacteriën (vibrionen of kommabacillen), zoals de verwekker van cholera.
- spiraalvormige bacteriën (spirillen of spirocheten) bijvoorbeeld de verwekker van syfilis.
Het ziekmakend vermogen (pathogeniteit) van een bacterie hangt af van een aantal factoren, waaronder het aantal bacteriën dat het lichaam binnendringt, de aanvalskracht (virulentie) ervan en de afweer van de patiënt.
Aërogene bacteriële infecties
Veel bacteriën kunnen gedurende kortere of langere tijd in druppels blijven leven. De lucht die langs de slijmvliezen strijkt neemt kleine waterdruppels met zich mee. Men kan besmet worden door direct aanhoesten of door een stofinfectie. De wat grotere druppels vallen namelijk na het verlaten van de mond van een besmet persoon naar beneden en komen in zakdoeken, kleding en dergelijke terecht. Contact met deze stoffen kan leiden tot een besmetting met de bacterie die erin zit.
Enterale bacteriële infecties
Elke zomer verschijnen er in de media wel berichten over (grote) groepen mensen die een voedselvergiftiging hebben opgelopen door het nuttigen van 'verdacht' voedsel. Dit kunnen vergiftigingen zijn door chemische stoffen en bacteriële toxinen of door bacterieel besmet voedsel. Men spreekt in het laatste geval vaker van een gastritis en gastro-enteritis in plaats van voedselvergiftiging. Bij voedselvergiftiging treden de verschijnselen snel op, binnen enkele minuten tot uren. Bij infectie kan het wel enkele dagen op zich laten wachten. De volgende ziekten gaan alleen over besmetting met bacterieel besmet voedsel.
- Tyfus, paratyfus en andere salmonellosen
- Dysenterie
- Campylobecter jejuni
Bacteriële infecties via de huid en slijmvliezen
De intacte huid levert over het algemeen voldoende weerstand tegen bacteriën. Bacteriële infecties via de huid komen ook niet zo frequent voor, behalve wanneer de huid beschadigd wordt. Slijmvliezen bieden wat minder weerstand tegen bacteriën, zodat infecties via deze weg (denk aan luchtweginfecties) vaker voorkomen.
- Erysipelas (belroos, wondroos)
- Gonorroe
- Lues (syfilis)
- Tetanus
Infecties door andere ziektekiemen dan bacteriën en virussen
Naast virussen en bacteriën kennen we nog een aantal andere pathogene micro-organismen. Deze kunnen worden onderverdeeld in de parasieten, de schimmels en de gisten. Vande parasitaire infecties zullen de toxoplasmose en de malaria besproken worden. De Candida-infectie zal als enige bij de schimmelinfecties ter sprake komen.
- Toxoplasmose
- Malaria
- Candida-infectie